In september 2012 debuteert Annemarie met de literaire verhalenbundel Kamermensen. Houd dus vooral het nieuws in de gaten op deze site! Voor degene die niet kunnen wachten volgt hier een klein tipje van de sluier.
Er kwam een vette eend aangezwommen en mijn gezicht rimpelde weer. Steeds grotere golfjes hingen aan mijn wenkbrauwen en zakten langzaam verder naar beneden. De eend zwom met grote slagen dichterbij. Ik ontblootte mijn tanden. Door de bewegingen van het water vervormde mijn hoofd bijna ongemerkt van een appel naar een peer. Nog meer golfjes. De vette eend was nu heel dichtbij, nog even en hij kon met zijn tenen mijn gezicht aanraken en zijn vliezen bij me naar binnen boren. Golfjes. Ik keek nog steeds door de spleten van mijn ogen het water over, omlaag, het wateroppervlak scannend. Er zwom een eend in het water die bloeddorstig begon te lachen. Golfjes. Het beest duwde de kin op zijn ronde spekborst, daar glom het van vet en veren, en sperde zijn bek open zodat ik zijn hoektanden kon aanschouwen: zo scherp als ijsrotsen. Kristalhelder staken de witte tanden af bij de bruine tong die als een glibberige zeerog zijn bek rond zwom. Golfjes. Mijn lip trilde. Achter me hoorde ik een paar onheilspellende geluiden vanuit het park; mensen op fietsen stapten af en klikten hun tassen open en dicht. Honden keken op, stonden plotseling op hun achterpoten en sloegen op grote trommels. Een roffel. Nog een roffel; dichterbij nu. Het ruisen van bomen, snerpende geluiden van fietsen, het park galmde van trillende, penetrante noten die ik nooit eerder had gehoord. Ik gromde terug. De eend kwam naderbij, steeds dichterbij zwom hij. Zijn voorste tenen raakten nu bijna mijn voorhoofd. Nog een paar slagen, nog een paar centimeter. Mijn hart bonkte droog in mijn keel.
Toen zwom de eend mijn hoofd in. Het einde was zoek. Hij sloeg met zijn vliezen dwars door mijn neus waardoor de lucht uit mijn longen geslagen werd. De honden blaften en beukten op de pauken, er werd gegild. In mijn hoofd ontstond er een overstroming, de golven kregen witte schuimkoppen en klapten tegen mijn slapen. Gevaar komt altijd van ver. Alles ging nu heel vlug. De zee sopte over mij heen, alles werd overspoeld door een wild teerzwart schuim en overstemde de dreunende klanken vanuit het park. Mijn wangen, mijn ogen, mijn kin, mijn hele gezicht veranderde in een enorme leerachtige draaikolk. Toch drongen de doffe roffels tot mij door, de honden waren gek geworden, zij brachten me in trance terwijl ze hun trommels afranselden. De eend stond op zijn achtervliezen en grijnsde terwijl hij rondjes draaide en met zijn voorvliezen hoog het grijze vijverwater opschepte. Het vloog door de lucht en kletterde als hagelstenen neer. Toen trok de eend een voor een de veren uit zijn vel. ´Heet! Bloed! Bloedheet!’ krijste hij. Hij plukte en plukte, net zo lang tot de vijver helemaal met veren gevuld was en zijn kale eendenvel vol rode plekken zat. De veren hadden alle kleuren die je maar kon verzinnen en dreven op het vijverwater. De zon bescheen de veren van onderaf en de lucht boven mij kleurde paars en rood.
Voor ik het wist greep ik in het water. Met kracht boorden mijn rode nagels zich in het blote eendenvlees. Ik had hem vol in zijn buik gepakt. De huid was al bezig zich terug te trekken, te verschrompelen onder mijn vingers. Het was zacht en zompig daar binnenin. Ik likte mijn lippen, de trommels zwelden nogmaals aan, ik zag mijn gezicht plotseling kraakhelder in de schuimkoppen en trok de bloedende eend met een zwaai uit het water. Ik keek uit over de vijver. Een fietser probeerde voorzichtig het stenen trapje van de linker brug af te fietsen maar buitelde in plaats daar van over zijn fiets heen, de brug af. Toen werd het stil.
© Annemarie de Gee